De Dageraad van het middeleeuwse Japan in zijn heldendichten
Vertaald uit het Frans
De vredige Heian-periode (794-1185) eindigde in een vuurzee. Na veldslagen van zeldzame hevigheid verdreven twee rivaliserende huizen, de Taïra en de Minamoto, beurtelings de hofaristocratie, die noch over een voldoende leger noch over een adequate politiemacht beschikte, en brachten de opkomst van het feodale regime teweeg. Zo begint de Japanse Middeleeuwen. Deze periode van omwentelingen was zodanig dat “men in de Duitse Middeleeuwen zou moeten graven om een vergelijkbare verwarring te vinden”. Op de verfijning van de vrouwelijke literatuur van Heian volgden vanaf toen mannelijke verhalen, vol “moorden”, “listen”, “wonderbaarlijke wapenfeiten” en “langdurig voorbereide wraakacties” — “bron van verlegenheid en verwarring voor historici”.
De Rozenkrans in de hand en het Zwaard aan de gordel
Uit deze chaos ontstonden de “krijgsverhalen” (gunki monogatari), die zich bevinden op het kruispunt van de historische kroniek, het nationale epos en een diepe boeddhistische meditatie. Hun functie was overigens minder literair, in de zin zoals wij die verstaan, dan wel memorieel en spiritueel: het ging er vooral om “de zielen […] van de in de gevechten omgekomen krijgers te sussen” en, voor de overlevenden, “een betekenis te zoeken aan de chaotische gebeurtenissen die een einde hadden gemaakt aan de oude orde”. Deze functie berustte bij de “biwa-bonzen” (biwa hôshi of biwa bôzu), over het algemeen blinde barden. Vergelijkbaar met onze troubadours van weleer, doorkruisten zij het land, declamerend met een zingende stem de heldendaden uit het verleden. Gehuld in een monnikspij, ongetwijfeld om zich onder de bescherming van tempels en kloosters te plaatsen, begeleidden zij zichzelf met hun viersnarige luit, de biwa1“Geboren in het koninkrijk Perzië en zijn grensgebieden, heeft de biwa zich over Oost-Azië verspreid langs de Zijderoute. Geperfectioneerd in China, bereikte het de Japanse archipel rond de 8e eeuw”. Hyôdô, Hiromi, “Les moines joueurs de biwa (biwa hôshi) et Le Dit des Heike” (“De biwa-spelende monniken (biwa hôshi) en Het Verhaal van de Heike”) in Brisset, Claire-Akiko, Brotons, Arnaud en Struve, Daniel (red.), op. cit., waarvan de akkoorden de melancholie van het verhaal punctueerden.
In het hart van het repertoire dat deze kunstenaars van meester op leerling doorgaven, schetst een fundamentele trilogie de broederoorlogen die de archipel in een nieuw tijdperk deden kantelen: Het Verhaal van Hôgen (Hôgen monogatari)2Verworpen vormen:
Récit des troubles de l’ère Hogen (Verhaal van de onlusten van het Hogen-tijdperk).
La Chronique des Hogen (De Kroniek van de Hogen).
Récit de l’ère Hôgen (Verhaal van het Hôgen-tijdperk).
Histoire de la guerre de l’époque Hôgen (Geschiedenis van de oorlog van het Hôgen-tijdperk).
Hôghen monogatari.
Hôghenn monogatari., Het Verhaal van Heiji (Heiji monogatari)3Verworpen vormen:
Épopée de la rébellion de Heiji (Epos van de opstand van Heiji).
La Chronique des Heigi (De Kroniek van de Heigi).
Récit de l’ère Heiji (Verhaal van het Heiji-tijdperk).
Récits de la guerre de l’ère Heiji (Verhalen van de oorlog van het Heiji-tijdperk).
Heïdji monogatari.
Heizi monogatari., en het beroemdste van allen, Het Verhaal van de Heiké (Heiké monogatari)4Verworpen vormen:
Le Dit des Heikke (Het Verhaal van de Heikke).
L’Aventure d’Heike (Het Avontuur van Heike).
Histoire des Heike (Geschiedenis van de Heike).
Contes du Heike (Vertellingen van Heike).
Contes des Heike (Vertellingen van de Heike).
La Chronique des Heiké (De Kroniek van de Heiké).
La Chronique de Heiké (De Kroniek van Heiké).
Chroniques du clan Heike (Kronieken van de Heike-clan).
La Geste de la maison des Héï (De Geste van het huis der Héï).
Geste de la famille des Hei (Geste van de familie der Hei).
Histoire de la famille des Hei (Geschiedenis van de familie der Hei).
Histoire de la famille Heiké (Geschiedenis van de familie Heiké).
Histoire de la maison des Taira (Geschiedenis van het huis der Taira).
Histoire de la famille des Taïra (Geschiedenis van de familie der Taïra).
Récit de l’histoire des Taira (Verhaal van de geschiedenis der Taira).
Roman des Taira (Roman der Taira).
La Geste des Taïra (De Geste der Taïra).
Feike no monogatari.. De eerste twee, hoewel ze prozaïsch kunnen lijken door te beschrijven hoe de Taïra en de Minamoto zich geleidelijk in de militaire macht nestelen tot ze een beslissende invloed op de hofzaken verkrijgen, bereiden niettemin het komende drama voor en bevatten reeds die “gevoeligheid voor het efemere” (mono no aware) die in Het Verhaal van de Heiké haar meest voltooide uitdrukking zal vinden:
“De wereld waarin wij leven
Heeft evenveel bestaan
Als maanlichtstraal
Die zich weerspiegelt in het water
Geschept in de holte van de hand.”Le Dit de Hôgen; Le Dit de Heiji (Het Verhaal van Hôgen; Het Verhaal van Heiji), vert. uit het Japans door René Sieffert, Parijs: Publications orientalistes de France, 1976; herdr. Lagrasse: Verdier, coll. “Verdier poche”, 2007.
De Vergankelijkheid als lotsbestemming
Een monumentaal werk, ware Aeneïs van de interne strijd en de verbitterde oorlogen die de twee huizen verscheurden, culminerend in de slag bij Dan-no-ura (25 april 1185), wijkt Het Verhaal van de Heiké nochtans radicaal af van de westerse traditie. In plaats van te openen, op de manier van Vergilius, met de arma virumque (de wapens en de man), herinnert de Japanse kroniek vanaf haar eerste regel aan “de vergankelijkheid van alle dingen”: “De hoogmoedige, zeker, duurt niet, net gelijk aan de droom van een lentenacht”. De personages, groot of nederig, worden allen meegesleurd door dezelfde draaikolk, bij uitstek illustrerend dat, volgens de formule van Bossuet:
“De tijd zal komen waarop deze man die u zo groot leek niet meer zal zijn, waar hij zal zijn als het kind dat nog geboren moet worden, waar hij niets zal zijn. […] Ik ben slechts gekomen om aantal te maken, men had mij nog niet eens nodig; […] wanneer ik van dichtbij kijk, lijkt het me een droom mijzelf hier te zien, en dat alles wat ik zie slechts ijdele schijnbeelden zijn: Praeterit enim figura hujus mundi (Want hij gaat voorbij, deze wereld zoals wij hem zien)51 Kor 7,31 (La Bible: traduction officielle liturgique (De Bijbel: officiële liturgische vertaling)).”.
Bossuet, Jacques Bénigne, Œuvres complètes (Complete Werken), deel IV, Parijs: Lefèvre; Firmin Didot frères, 1836.
Zo gelijkt Het Verhaal van de Heiké op een voortdurende prediking, waar alle wisselvalligheden van het heldenleven dienen om deze wet van de vergankelijkheid (mujô) en de ijdelheid van menselijke glorie te illustreren. Het geval van Taïra no Tadanori (1144-1184) is in dit opzicht exemplarisch. Verrast door de vijand, domineert hij zijn tegenstander, maar een of andere dienaar van deze laatste grijpt in en hakt zijn rechterarm af bij de elleboog. Wetende dat zijn einde gekomen is, wendt Tadanori zich naar het westen en roept met vaste stem tienmaal de Boeddha aan alvorens onthoofd te worden. Vastgemaakt aan zijn pijlenkoker vindt men dit afscheidsgedicht:
“Meegesleurd door de duisternis
Zal ik verblijven onder
De takken van een boom.
Alleen bloemen
Zullen mij vanavond verwelkomen.”Hoffmann, Yoel, Poèmes d’adieu japonais: anthologie commentée de poèmes écrits au seuil de la mort (Japanse afscheidsgedichten: becommentarieerde bloemlezing van gedichten geschreven op de drempel van de dood), vert. uit het Engels door Agnès Rozenblum, Malakoff: A. Colin, 2023.
Een halfslachtige erfenis
Deze boeddhistische gevoeligheid, die zelfs de bloedigste scènes doordringt, is echter niet altijd voldoende om een vertelling op te tillen die traag, regelmatig, uniform kan lijken aan geesten gevormd door de westerse esthetiek. Gelijk aan het geluid van de klok van Gion, is de gang van de verhalen regelmatig, te regelmatig zelfs, en enigszins monotoon. Ik betreur dat zulke illustere verhalen geen even illustere dichter hebben gevonden die ze voor altijd had vastgelegd; dat ze een Homerus hebben gemist die hun een variëteit, een soepelheid had gegeven die eeuwig bewonderd zou worden.
Zoals Georges Bousquet opmerkt, hebben de Homerische helden vaak “vreemde vrolijkheden of zwakheden die ons hun menselijkheid met de vinger laten aanraken; die van Taïra houden nooit op conventioneel en koud te zijn”. Terwijl de naïeve Griekse verteller altijd een vage en fijne glimlach achter de woorden laat doorschemeren, “verlaat de Japanse rapsodiënzanger nooit de epische toon en de stijve houding”. Waar “als een fanfare de vrolijke expansie van de troubadour weerklinkt, hoort men hier slechts het melancholische accent van de treurende boeddhist: ’De dappere man [ook hij] eindigt met in te storten, niet meer of minder dan stof in de wind’”.