Coups de pilon van David Diop, of het Woord dat vlees en woede werd

Ver­taald uit het Frans

Het werk van Da­vid Diop (1927-1960)1Ver­wor­pen vor­men:
Da­vid Man­dessi Di­op.
Da­vid Léon Man­dessi Di­op.
Da­vid Diop Men­des­si.
Da­vid Mam­bessi Di­op.
Niet te ver­war­ren met:
Da­vid Diop (1966-…), schrij­ver en uni­ver­si­tair do­cent, lau­re­aat van de prix Gon­court des ly­céens in 2018 voor zijn ro­man Frère d’âme (Zie­len­broe­der).
, even kort als schit­te­rend, blijft een van de meest aan­grij­pende ge­tui­ge­nis­sen van de mi­li­tante né­gri­tu­de-po­ë­zie. Zijn enige bun­del, Coups de pi­lon (1956), re­so­neert met on­ver­min­derde kracht, ha­mert op de ge­we­tens en be­zingt de on­wan­kel­bare hoop van een recht­op­staand Afri­ka. Ge­bo­ren in Bor­deaux uit een Se­ne­ga­lese va­der en een Ka­meroense moe­der, be­leefde Diop Afrika min­der door de er­va­ring van een lang­du­rig ver­blijf dan door de droom en het erf­goed, wat niets af­doet aan de kracht van een woord dat de echo werd van het lij­den en de op­stand van een heel con­ti­nent.

Een poëzie van de opstand

De po­ë­zie van Diop is bo­venal een schreeuw. Een schreeuw van wei­ge­ring te­gen­over het ko­lo­ni­ale on­recht, een schreeuw van pijn te­gen­over de ver­ne­de­ring van zijn volk. In een di­recte stijl, ont­daan van alle over­bo­dige ver­sie­ring, deelt de dich­ter zijn waar­he­den uit als even­zo­vele “ha­mer­sla­gen” be­doeld om, vol­gens zijn ei­gen woor­den, “de trom­mel­vlie­zen te door­bre­ken van hen die het niet wil­len ho­ren en te klap­pen als zweep­sla­gen op het ego­ïsme en con­for­misme van de orde”. Elk ge­dicht is een re­qui­si­toir dat de bloe­dige ba­lans op­maakt van het voog­dij­schap­pe­lijke tijd­perk. Zo he­kelt hij in “Les Vau­tours” (De Gie­ren) de hy­po­cri­sie van de be­scha­vings­mis­sie:

In die tijd
Met schreeu­wen van be­scha­ving
Met wij­wa­ter op de ge­temde voor­hoof­den
Bouw­den de gie­ren in de scha­duw van hun klau­wen
Het bloe­dige mo­nu­ment van het voog­dij­schap­pe­lijke tijd­perk.

Di­op, Da­vid, Coups de pi­lon, Pa­rijs: Pré­sence af­ri­cai­ne, 1973.

Het ge­weld is al­om­te­gen­woor­dig, niet al­leen in de the­ma­tiek, maar in het ritme zelf van de zin, so­ber en scherp als een lem­met. Het be­roemde en la­co­nieke ge­dicht “Le Temps du Mar­ty­re” (De Tijd van het Mar­te­laar­schap) is daar­van de meest aan­grij­pende il­lu­stra­tie, een ware li­ta­nie van ont­ei­ge­ning en ko­lo­ni­ale mis­daad: “De Blanke heeft mijn va­der ge­dood / Want mijn va­der was trots / De Blanke heeft mijn moe­der ver­kracht / Want mijn moe­der was mooi”. Deze on­ver­bloemde ver­zen, die de tekst zijn door­sto­tende kracht ge­ven, heb­ben som­mige cri­tici kun­nen ver­bijs­te­ren. Sana Ca­mara ziet er bij­voor­beeld een “een­voud van stijl die aan ar­moede grenst, zelfs als de dich­ter ons pro­beert te boeien met de iro­nie van de ge­beur­te­nis­sen”. Toch is het on­ge­twij­feld in deze zui­nig­heid met mid­de­len, deze wei­ge­ring van kunst­gre­pen, dat de bru­ta­li­teit van het be­toog zijn hoog­te­punt be­reikt.

Afrika in het hart van het woord

Als de op­stand de mo­tor van zijn schrij­ven is, dan is Afrika er de ziel van. Het is dat geï­de­a­li­seerde moe­der­land, waar­ge­no­men door het prisma van nos­tal­gie en droom. De in­lei­dende apo­strofe van het ge­dicht “Afri­ka” — “Afri­ka, mijn Afrika” — is een ver­kla­ring van toe­be­ho­ren en af­stam­ming. Dit Afri­ka, hij be­kent het “nooit ge­kend” te heb­ben, maar zijn blik is “vol van jouw bloed”. Het is beur­te­lings de lief­heb­bende en be­le­digde moe­der, de dan­se­res met het li­chaam van “zwarte pe­per”, en de ge­liefde vrouw, Rama Kam, wier sen­su­ele schoon­heid een vie­ring is van het hele ras.

Het is in dit ge­droomde Afrika dat de dich­ter de kracht van de hoop put. Op de wan­hoop die hem in­spi­reert bij het zien van de “rug die zich buigt / En zich neer­legt on­der het ge­wicht van de ne­de­rig­heid”, ant­woordt een stem, pro­fe­tisch:

On­stui­mige zoon, deze ro­buuste en jonge boom
Deze boom daar
Schit­te­rend al­leen te mid­den van witte en ver­welkte bloe­men
Dat is Afri­ka, jouw Afrika dat weer op­schiet
Dat ge­dul­dig kop­pig weer op­schiet
En waar­van de vruch­ten beetje bij beetje
De bit­tere smaak van de vrij­heid heb­ben.

Di­op, Da­vid, Coups de pi­lon, Pa­rijs: Pré­sence af­ri­cai­ne, 1973.

Een militant humanisme

Het werk van Diop re­du­ce­ren tot een “an­ti­ra­cis­tisch ra­cisme2Sart­re, Je­an-Paul, « Orp­hée noir » (Zwarte Orp­heus), voor­woord bij l’An­tho­lo­gie de la nou­velle poé­sie nè­gre et malga­che de lan­gue française (An­tho­lo­gie van de nieuwe ne­ger- en Ma­lag­as­si­sche po­ë­zie in de Franse taal) van L. S. Seng­hor, Pa­rijs: Pres­ses uni­ver­si­tai­res de Fran­ce, 1948., om de for­mule van Sar­tre te ge­brui­ken, zou de uni­ver­sele draag­wijdte er­van mis­ken­nen. Als de aan­klacht te­gen de on­der­druk­king van de Zwarte het uit­gangs­punt is, om­vat de strijd van Diop alle ver­doem­den der aar­de. Zijn po­ë­zie is een ge­roep dat op­stijgt “van Afrika naar de Ame­ri­ka’s” en zijn so­li­da­ri­teit strekt zich uit tot de “dok­wer­ker van Suez en de koe­lie van Ha­noi”, tot de “Viet­na­mese neer­lig­gend in de rijst­vel­den” en de “dwang­ar­bei­der van Congo broe­der van de ge­lynchte van At­lanta”.

Deze broe­der­schap in het lij­den en de strijd is het ken­merk van een diep hu­ma­nis­me. De dich­ter be­perkt zich niet tot ver­vloe­ken, hij roept op tot col­lec­tieve ac­tie, tot de una­nieme wei­ge­ring be­li­chaamd door het slot­be­vel van “Défi à la for­ce” (Uit­da­ging aan de kracht): “Sta op en schreeuw: NEE!”. Want uit­ein­de­lijk, voor­bij het ge­weld van het woord, wordt het lied van Da­vid Diop “al­leen ge­leid door de liefde”, de liefde voor een vrij Afrika bin­nen een ver­zoende mens­heid.

Het werk van Da­vid Di­op, in volle bloei weg­ge­rukt door een tra­gi­sche dood die ons van zijn toe­kom­stige ma­nu­scrip­ten heeft be­roofd, be­houdt een bran­dende ac­tu­a­li­teit. Léo­pold Sé­dar Seng­hor, zijn vroe­gere le­raar, hoopte dat de dich­ter met de leef­tijd “men­se­lij­ker zou wor­den”. Men kan stel­len dat dit hu­ma­nisme al in het hart van zijn op­stand lag. Coups de pi­lon blijft een es­sen­ti­ële tekst, een klas­siek werk van de Afri­kaanse po­ë­zie, een vi­a­ti­cum voor alle jeugd die naar ge­rech­tig­heid en vrij­heid streeft.

Dat is al veel voor een werk dat al­les bij el­kaar ge­no­men vrij be­perkt is, voor een eer­ste en — he­laas — laat­ste werk. Maar er zijn tek­sten die tot de kern der din­gen gaan en tot het hele we­zen spre­ken. Ly­risch, sen­ti­men­teel, uit­druk­king van een per­soon­lijke eis en woe­de, deze po­ë­zie ”ern­stig ge­wor­pen in de aan­val op de her­sen­schim­men“ […] be­hoort tot die welke eeu­wig, om Cé­saire te pla­gi­ë­ren, ”de knech­ten van de or­de“ [dat wil zeg­gen de agen­ten van de on­der­druk­king] zul­len uit­da­gen, tot die welke […] al­tijd kop­pig zul­len her­in­ne­ren dat ”het werk van de mens pas be­gon­nen is“, dat het ge­luk al­tijd ver­o­verd moet wor­den, mooier en ster­ker.

So­ci­été af­ri­caine de cul­ture (red.), Da­vid Di­op, 1927-1960 : té­moig­na­ges, étu­des (Da­vid Di­op, 1927-1960: ge­tui­ge­nis­sen, stu­dies), Pa­rijs: Pré­sence af­ri­cai­ne, 1983.


Voor verdere verdieping

Rond Coups de pilon

Citaten

Mijn broe­der met tan­den die blin­ken on­der het hy­po­criet com­pli­ment
Mijn broe­der met gou­den bril
Op jouw ogen blauw ge­maakt door het woord van de Mees­ter
Mijn arme broe­der in smo­king met zij­den re­vers
Kwee­lend en fluis­te­rend en pron­kend in de sa­lons van de neer­bui­gend­heid
Je wekt ons me­de­lij­den
De zon van jouw land is slechts nog een scha­duw
Op jouw se­rene voor­hoofd van be­schaafde

Di­op, Da­vid, Coups de pi­lon, Pa­rijs: Pré­sence af­ri­cai­ne, 1973.

Downloads

Geluidsopnamen

Bibliografie

  • Ca­ma­ra, Sana, La Poé­sie sé­né­ga­laise d’­ex­pres­sion françai­se, 1945-1982 (De Se­ne­ga­lese po­ë­zie van Franse ex­pres­sie, 1945-1982), Pa­rijs: L’Har­mat­tan, 2011.
  • Che­vrier, Jacques, Lit­té­ra­tu­res fran­copho­nes d’Af­rique noire (Frans­ta­lige li­te­ra­tu­ren van Zwart-Afri­ka), Aix-en-Pro­ven­ce: Édi­sud, 2006.
  • Dieng, Amady Aly (red.), Les Étu­di­ants af­ri­cains et la lit­té­ra­ture né­gro-af­ri­caine d’­ex­pres­sion française (De Afri­kaanse stu­den­ten en de ne­ger-Afri­kaanse li­te­ra­tuur van Franse ex­pres­sie), Man­kon, Bamen­da: Lan­gaa Re­search & Pub., 2009.
  • Jar­re­ty, Mi­chel (red.), Dic­ti­on­naire de poé­sie de Bau­de­laire à nos jours (Woor­den­boek van de po­ë­zie van Bau­de­laire tot nu), Pa­rijs: Pres­ses uni­ver­si­tai­res de Fran­ce, 2001.
  • Keste­loot, Li­ly­an, His­toire de la lit­té­ra­ture né­gro-af­ri­caine (Ge­schie­de­nis van de ne­ger-Afri­kaanse li­te­ra­tuur), Pa­rijs: Kartha­la, 2004.
  • Kom, Am­broise (red.), Dic­ti­on­naire des œu­vres lit­té­rai­res de lan­gue française en Af­rique au sud du Sa­hara (Woor­den­boek van de li­te­raire wer­ken in de Franse taal in Afrika ten zui­den van de Sa­ha­ra), vol. 1, Des ori­gi­nes à 1978 (Van de oor­sprong tot 1978), Pa­rijs: L’Har­mat­tan, 2001.
  • Ndi­aye, Chris­ti­ane (red.), In­tro­duc­tion aux lit­té­ra­tu­res fran­copho­nes : Af­rique, Ca­ra­ï­be, Maghreb (In­lei­ding tot de Frans­ta­lige li­te­ra­tu­ren: Afri­ka, Ca­ra­ï­ben, Maghre­b), Montre­al: Les Pres­ses de l’­U­ni­ver­sité de Mon­tré­al, 2004.
  • So­ci­été af­ri­caine de cul­ture (red.), Da­vid Di­op, 1927-1960 : té­moig­na­ges, étu­des (Da­vid Di­op, 1927-1960: ge­tui­ge­nis­sen, stu­dies), Pa­rijs: Pré­sence af­ri­cai­ne, 1983.
Avatar photo
Yoto Yotov

Depuis 2010, je consacre mes veilles à faire dialoguer les siècles et les nations, persuadé que l’esprit humain est partout chez lui. Si cette vision d’une culture universelle est la vôtre, et si mes Notes du mont Royal vous ont un jour éclairé ou touché, songez à faire un don sur Liberapay.

Articles : 162