Het onzegbare zeggen: Hiroshima: zomerbloemen van Hara Tamiki

Ver­taald uit het Frans

Er zijn ge­beur­te­nis­sen in de ge­schie­de­nis van de mens­heid die de grens lij­ken te mar­ke­ren van wat taal kan uit­druk­ken. De af­grond opent zich, en de woor­den, nie­tig, lij­ken te­rug te dein­zen voor de ver­schrik­king. Hi­ro­s­hima is zo’n af­grond. Toch heb­ben som­mi­gen, ge­con­fron­teerd met het on­zeg­ba­re, de dwin­gende plicht ge­voeld om te ge­tui­gen, niet om te ver­kla­ren, maar om de stilte niet het werk van de ver­nie­ti­ging te la­ten vol­tooi­en. In de voor­hoede van deze wa­kers staat Hara Ta­miki (1905-1951), over­le­ven­de, wiens ver­ha­len ver­za­meld on­der de ti­tel Hi­ro­s­hi­ma: zo­mer­bloe­men een van de grond­leg­gende wer­ken vor­men van wat de kri­tiek de “li­te­ra­tuur van de atoom­bom” (gen­baku bun­gaku)1De “li­te­ra­tuur van de atoom­bom” duidt de wer­ken aan die ge­bo­ren zijn uit het trauma van 1945. Ge­dra­gen door over­le­ven­den zo­als Hara Ta­miki en Ôta Yô­ko, werd dit genre lange tijd “als min­der­waar­dig, lo­kaal, do­cu­men­tair be­oor­deeld” door de li­te­raire mi­li­eus. Zijn kracht ligt juist in zijn po­ging om “de gren­zen van de taal, zijn gril­len, zijn te­kor­ten” te be­vra­gen te­gen­over de ver­schrik­king en zich te­ge­lij­ker­tijd in te span­nen om deze te ver­hel­pen, zo­als Ca­ther­ine Pin­guet on­der­streept.
Ver­wor­pen vor­men:
Li­te­ra­tuur van het atoom.
Gem­baku bun­gaku.
zal noe­men. Tri­lo­gie van “een we­reld die niet op­houdt te bran­den2Fo­rest, Phi­lip­pe, “Quelques fleurs pour Hara Ta­mi­ki” (En­kele bloe­men voor Hara Ta­mi­ki), art. cit., het werk — sa­men­ge­steld uit Pre­lude tot de ver­nie­ti­ging (Ka­i­metsu no joky­oku), Zomerbloemen (Natsu no hana) en Ruïnes (Hai­kyo kara) — ver­telt, in drie tij­den, het er­voor, het tij­dens en het er­na.

Een schrijven van de ontploffing

Vol­gens Gala Ma­ria Fol­laco is de stijl van Hara niet die van een be­heerst schrij­ven: het is “een af­da­ling in de fra­giele psy­che van een wan­ho­pige man” ge­con­fron­teerd met af­schu­we­lijk ver­woes­te, bijna on­her­ken­bare land­schap­pen, waar het hem on­mo­ge­lijk lijkt de spo­ren te­rug te vin­den van zijn le­ven zo­als het en­kele ogen­blik­ken eer­der was. Zijn ont­wrichte schrij­ven, dat de le­zer in on­rust en ver­war­ring dom­pelt, heeft als de­cor Hi­ro­s­hima zelf in flar­den, “ver­dwe­nen zon­der spo­ren na te la­ten — be­halve een soort platte laag van puin, as, ver­wron­gen, open­ge­bar­sten, weg­ge­vre­ten din­gen” om de woor­den van Ro­bert Guil­lain te ge­brui­ken, de eer­ste Frans­man ter plaat­se. Het is op dit doek van ver­woes­ting dat Hara af­wis­se­lend flar­den van on­der­bro­ken exis­ten­ties pro­jec­teert, dan weer frag­men­ten van her­in­ne­ring die de leeg­tes van een ver­scheurde wer­ke­lijk­heid ko­men vul­len.

Deze de­con­struc­tie be­reikt haar hoog­te­punt in de po­ë­ti­sche in­voeg­sels, waar Hara een bij­zon­dere vorm van het Ja­pans han­teert — de ka­ta­kana’s die ge­woon­lijk voor vreemde woor­den zijn ge­re­ser­veerd —, alsof de ge­brui­ke­lijke taal on­ge­schikt was ge­wor­den:

Glin­ste­rende brok­stuk­ken
/ strek­ken zich uit in een uit­ge­strekt land­schap
Hel­dere as
Wie zijn deze ver­brande li­cha­men met rauw vlees?
Vreemde ritme van li­cha­men van dode men­sen
Heeft dit al­les be­staan?
Heeft dit al­les kun­nen be­staan?
Een ogen­blik en er blijft een ge­schon­den we­reld

Ha­ra, Ta­mi­ki, Hi­ro­s­hima : fleurs d’été : ré­cits (Hi­ro­s­hi­ma: zo­mer­bloe­men: ver­ha­len), vert. uit het Ja­pans door Bri­gitte Al­li­oux, Ka­rine Che­sneau en Ro­se-Ma­rie Ma­ki­no-Fay­ol­le, Ar­les: Ac­tes Sud, coll. “Ba­bel”, 2007.

Ter­wijl Ha­ra, bin­nen in de vuur­oven, dit Dan­teske schouw­spel on­der­ging, pro­beer­den de ver­bijs­terde in­tel­lec­tu­e­len, aan de an­dere kant van de we­reld, de ge­beur­te­nis te door­den­ken. Op 8 au­gus­tus 1945 schreef Al­bert Ca­mus in Combat: “de me­cha­ni­sche be­scha­ving heeft zo­juist haar laat­ste graad van wild­heid be­reikt. Men zal moe­ten kie­zen, in een min of meer na­bije toe­komst, tus­sen col­lec­tieve zelf­moord of het in­tel­li­gente ge­bruik van we­ten­schap­pe­lijke ver­o­ve­rin­gen. In af­wach­ting is het ge­oor­loofd te den­ken dat er enige on­fat­soen­lijk­heid is in het zo vie­ren van een ont­dek­king die zich al­ler­eerst in dienst stelt van de meest for­mi­da­bele ver­nie­ti­gings­woede waar­van de mens blijk heeft ge­ge­ven3Het hoofd­ar­ti­kel van Ca­mus werd ge­pu­bli­ceerd op de voor­pa­gina van de krant Combat slechts twee da­gen na het bom­bar­de­ment en vóór dat van Na­gas­a­ki. Het biedt het exacte te­gen­wicht van de re­ac­tie van een groot deel van de pers, zo­als Le Monde dat de­zelfde dag kopte “Een we­ten­schap­pe­lijke re­vo­lu­tie”. Door te­gen de en­thou­si­as­mes van de tijd in te gaan, dringt Ca­mus zich op als een van de snel­ste en hel­der­ste in­tel­li­gen­ties op het mo­ment van de komst van het nu­cle­aire tijd­perk.. Hara fi­lo­so­feert niet, hij toont; en wat hij toont, is pre­cies deze “vernietigingswoede” als een mes in het vlees zelf van de men­sen ge­plant.

Enkele bloemen op het uitgestrektste der graven

Het cen­trale ver­haal, Zomerbloemen, opent met een in­tieme rouw: “Ik ging de stad in en kocht bloe­men, want ik had be­slo­ten naar het graf van mijn vrouw te gaan”. Voor Hara was het einde van de we­reld al een jaar eer­der be­gon­nen. Hij had zijn vrouw ver­lo­ren, Sa­dae — de per­soon die hem het dier­baarst was — en met haar de zui­verste ge­noe­gens van dit le­ven. De ca­ta­strofe van 6 au­gus­tus 1945 is dus geen breuk die uit het niets op­duikt, maar de mon­ster­lijke ver­ster­king van een per­soon­lijk dra­ma, dat zich ver­mengt met dat, col­lec­tief, van de slacht­of­fers van de atoom­bom en uit­ein­de­lijk pa­ra­doxaal ge­noeg een be­staans­re­den wordt, een ur­gen­tie om te spre­ken. “’Ik moet dit al­les op­schrij­ven’, zei ik bij me­zelf”, zich de moed ge­vend om nog en­kele ja­ren te le­ven. Zijn schrij­ven is niet lan­ger al­leen een klaag­zang te mid­den van de ruï­nes; het ver­an­dert in een ge­denk­te­ken voor Hi­ro­s­hi­ma, en­kele bloe­men voor eeu­wig neer­ge­legd op het uit­ge­strekt­ste der gra­ven; ook in een daad van ver­zet te­gen de stil­tes, of ze nu op­ge­legd zijn door de cen­suur van de Ame­ri­kaanse be­zet­tings­macht4Na de ca­pi­tu­la­tie van 1945 stel­den de Ame­ri­kaanse be­zet­tings­au­to­ri­tei­ten een Press Code in die ge­du­rende ver­schei­dene ja­ren de ver­sprei­ding van te rauwe in­for­ma­tie en ge­tui­ge­nis­sen over de ef­fec­ten van de bom­bar­de­men­ten ver­bood, waar­door de pu­bli­ca­tie van tal­rijke wer­ken, waar­on­der die van Ha­ra, werd ver­traagd. “In stilte lij­den dus”, vat psy­cho­loge Nayla Chi­diac sa­men in haar boek L’É­cri­ture qui gué­rit (Het schrij­ven dat ge­nees­t), dat een heel hoofd­stuk aan Hara wijdt., of ge­bo­ren uit de dis­cri­mi­na­tie je­gens de “ge­a­to­mi­seer­den” (hibakusha), wier stig­mata angst en af­wij­zing op­wek­ten.

Stilte van de doden, stilte van God

Maar deze mis­sie die hem in le­ven hield, ver­plet­terde hem uit­ein­de­lijk. In 1951 te­kent hij een af­scheids­brief, ach­ter­volgd door het spook van een nieuw Hi­ro­s­hima met het uit­bre­ken van de Ko­re­aanse Oor­log: “Het is nu tijd voor mij om te ver­dwij­nen in het on­zicht­ba­re, in de eeu­wig­heid daar­ach­ter”. Kort daarna werpt hij zich voor een trein. Zijn ul­tieme daad was, zo­als No­bel­prijs­win­naar Ôé Ken­za­burô zal schrij­ven, een laat­ste pro­test­kreet “te­gen de blinde dom­heid van het men­se­lijk ge­slacht”.

Wan­neer de stem­men van de ge­tui­gen zwij­gen, vlucht de her­in­ne­ring naar de ob­jec­ten die de mis­daad heeft ach­ter­ge­la­ten. De­cen­nia la­ter wordt pries­ter Mi­chel Quoist bij zijn be­zoek aan het mu­seum van de atoom­bom ge­con­fron­teerd met deze ma­te­ri­ële her­in­ne­ring. Hij wordt ge­trof­fen door het zien van “klok­ken, pen­du­les, wek­kers”, hun wij­zers voor al­tijd be­vro­ren op 8u15: “De tijd staat stil”. Dit aan­grij­pende beeld is mis­schien de meest juiste me­ta­foor voor Ha­ra’s po­ging om het fa­tale ogen­blik te kris­tal­li­se­ren. Het is dit­zelfde beeld dat Quoist een la­pi­dair ge­dicht zal in­spi­re­ren in per­fecte re­so­nan­tie met Hi­ro­s­hi­ma: zo­mer­bloe­men:

On­der­bro­ken volk, uit­ge­wist
/ stof
/ scha­duw
/ nacht
/ niets
Stilte van de do­den
Stilte van God

Waarom zwij­gen jul­lie, do­den? Ik wil jul­lie stem ho­ren!
Schreeuw!
Brul!
Zeg ons dat het on­recht­vaar­dig is!
Zeg ons dat we gek zijn! […]
HET IS NACHT BO­VEN HI­RO­S­HIMA

Quoi­st, Mi­chel, À cœur ou­vert (Met open hart), Pa­rijs: Les Édi­ti­ons ou­vri­è­res, 1981.


Om verder te gaan

Rond Hiroshima: zomerbloemen

Citaten

Op het strand, op de hel­ling bo­ven het strand, overal de­zelfde man­nen en de­zelfde vrou­wen, wier scha­du­wen in het wa­ter weer­spie­geld wer­den. Maar welke man­nen, welke vrou­wen…! Het was bijna on­mo­ge­lijk een man van een vrouw te on­der­schei­den, zo op­ge­zwol­len, ge­rim­peld wa­ren de ge­zich­ten. De ogen tot draad­jes ver­nauwd, de lip­pen, ware ont­sto­ken won­den, het li­chaam overal lij­dend, naakt, al­len adem­den ze met een in­sec­ten­adem­ha­ling, uit­ge­strekt op de grond, ster­vend. Naar­mate we vor­der­den, we hen voor­bij­gin­gen, smeek­ten deze men­sen met on­ver­klaar­baar ui­ter­lijk met een zachte stem­me­tje: ’Wa­ter, als­tu­blieft, wa­ter…’

Ha­ra, Ta­mi­ki, Hi­ro­s­hima : fleurs d’été : ré­cits (Hi­ro­s­hi­ma: zo­mer­bloe­men: ver­ha­len), vert. uit het Ja­pans door Bri­gitte Al­li­oux, Ka­rine Che­sneau en Ro­se-Ma­rie Ma­ki­no-Fay­ol­le, Ar­les: Ac­tes Sud, coll. “Ba­bel”, 2007.

Downloads

Geluidsopnamen

Bibliografie

Avatar photo
Yoto Yotov

Sinds 2010 wijd ik mijn tijd aan het bevorderen van de dialoog tussen eeuwen en naties, ervan overtuigd dat de menselijke geest overal thuis is. Als u deze visie van een universele cultuur deelt, en als mijn Notes du mont Royal u ooit hebben verlicht of geraakt, overweeg dan een donatie te doen op Liberapay.

Articles : 176