De Tristia en de Epistulae ex Ponto, of Rome aan de oevers van de Zwarte Zee

Ver­taald uit het Frans

Er was eens, tij­dens de heer­schap­pij van Au­gus­tus, een man die zich rijk ge­ze­gend kon wa­nen: Pu­blius Ovi­dius Naso, ge­naamd Ovi­di­us. Als mo­di­euze dich­ter in de gou­den eeuw van de La­tijnse po­ë­zie, lusor amorum (zan­ger der lief­des), had zijn speelse pen Rome ver­o­verd en zijn ge­mak om ver­zen te ma­ken grensde aan het won­der­baar­lij­ke: “ik pro­beerde in proza te schrij­ven, maar de woor­den kwa­men zich zo pre­cies op maat plaat­sen, dat wat ik schreef ver­zen wa­ren”. For­tuin, af­komst, il­lus­tere vrien­den, een huis gren­zend aan het Ca­pi­tool, niets ont­brak deze Ro­meinse rid­der die ge­noot van een ze­ker­der en com­for­ta­be­ler le­ven dan ooit.

Toch, op een och­tend in het jaar 8 van onze jaar­tel­ling, toen Rome ont­waak­te, ging een si­nis­ter be­richt door de stra­ten: het lie­ve­lings­kind der mu­zen, toen vijf­tig­ja­rig, was zo­juist on­der kei­zer­lijk es­corte ver­trok­ken. Niet voor een gou­den pen­si­oen aan een milde kust, maar voor een relegatio (ver­blijfs­ver­plich­ting)1De relegatio (ver­blijfs­ver­plich­ting), hoe­wel ge­lij­kend op het exilium (bal­ling­schap), on­der­scheidde zich er ju­ri­disch van: zij bracht noch ver­lies van bur­ger­schap noch con­fis­ca­tie van goe­de­ren met zich mee. Ovi­di­us, aan wie men op deze twee pun­ten gra­tie had ver­leend, had er zorg voor te pre­ci­se­ren dat het mis­bruik was dat zijn tijd­ge­no­ten hem als bal­ling kwa­li­fi­ceer­den: quippe re­le­ga­tus, non exul, di­cor in illo (er wordt niet ge­zegd dat ik ver­ban­nen ben, maar slechts dat ik ver­blijfs­ver­plich­ting he­b). Maar waar­toe dient het vast­hou­den aan een on­der­scheid dat hij slechts uit ere­zucht maak­te? Hij­zelf heeft zich er­van be­vrijd: a pa­tria fugi vic­tus et exul ego (ik, ver­sla­gen en vluch­te­ling, zie mij ver­ban­nen uit mijn va­der­land); exul eram (ik was in bal­ling­schap). naar To­mis2Het hui­dige Con­stanța in Roe­me­nië., een ijs­koude ne­der­zet­ting aan de ui­ter­ste grens van het rijk, aan de on­her­berg­zame oe­vers van de Zwarte Zee.3Bij het voor de laat­ste maal groe­ten van het Ca­pi­tool sprak de bal­ling dit af­scheid uit dat Goethe zich ei­gen zou ma­ken bij zijn ei­gen ver­trek uit de Eeu­wige Stad: “Grote Go­den die dit ver­he­ven tem­pel be­woont zo dicht bij mijn huis, en die mijn ogen voort­aan niet meer zul­len zien; […] gij die ik moet ver­la­ten, […] ont­last mij, ik smeek u, van de haat van Cae­s­ar; dat is de enige gunst die ik u vraag bij mijn ver­trek. Zegt aan deze god­de­lijke man welke dwa­ling mij ver­leid heeft, en doet hem we­ten dat mijn fout nooit een mis­daad was”.

Het mysterie van de ongenade

Wat was de oor­zaak van deze relegatio zon­der pro­ces, en­kel door de wil van Au­gus­tus, en welke re­den had deze vorst om Rome en zijn hof van zo’n groot dich­ter te be­ro­ven om hem bij de Ge­ten op te slui­ten? Dit is wat men niet weet en wat men nooit zal we­ten. Ovi­dius spreekt van een car­men et er­ror (een ge­dicht en een on­voor­zich­tig­heid), ter­wijl hij raad­sel­ach­tig mom­pelt:

Ach! waarom heb ik ge­zien wat ik niet had mo­gen zien? Waarom zijn mijn ogen schul­dig ge­wor­den? Waarom ten­slotte heb ik door mijn on­voor­zich­tig­heid ge­kend wat ik nooit had mo­gen ken­nen?

Ovi­di­us. Les Élé­gies d’O­vide pen­dant son exil [t. I, Élé­gies des Tristes] (De ele­gieën van Ovi­dius tij­dens zijn bal­ling­schap [deel I, Ele­gieën der Tri­s­ti­a]), vert. uit het La­tijn door Jean Ma­rin de Ker­vil­lars. Pa­rijs: d’Houry fils, 1723.

Als De kunst van het lief­heb­ben, een de­cen­nium eer­der ge­pu­bli­ceerd, het carmen of het of­fi­ci­ële voor­wend­sel was, blijft de error of de wer­ke­lijke fout een raad­sel ver­ze­geld in het graf van de dich­ter:

De mis­daad van Ovi­dius was on­be­twist­baar iets schan­de­lijks ge­zien te heb­ben in de fa­mi­lie van Oc­ta­vius […]. De ge­leer­den heb­ben niet be­slist of hij Au­gus­tus met een jonge knaap had ge­zien […]; of dat hij een of an­dere stal­knecht had ge­zien in de ar­men van kei­ze­rin Li­via, met wie deze Au­gus­tus ge­trouwd was ter­wijl ze zwan­ger was van een an­der; of dat hij deze kei­zer Au­gus­tus be­zig had ge­zien met zijn doch­ter of klein­doch­ter; of ten­slotte dat hij deze kei­zer Au­gus­tus iets er­gers had zien doen, torva tu­en­ti­bus hir­cis [on­der de drei­gende blik­ken der bok­ken].

Vol­tai­re. Œu­vres com­plè­tes de Vol­tai­re, vol. 45B, […] D’O­vi­de, de So­crate […] (Vol­le­dige wer­ken van Vol­tai­re, deel 45B, […] Over Ovi­di­us, over So­cra­tes […]). Ox­ford: Vol­taire Foun­da­ti­on, 2010.

La­ten we dus de even tal­rijke als vreemde hy­po­the­ses ver­ge­ten van hen die te­gen elke prijs een ge­heim van twee mil­len­nia wil­len ra­den. Het vol­staat te we­ten dat Ovi­dius in de kwel­lin­gen van de bal­ling­schap, in het snik­ken van de een­zaam­heid, geen an­dere toe­vlucht vond dan zijn po­ë­zie, en dat hij die ge­heel aan­wendde om een kei­zer te ver­mur­wen wiens wrok hij had op­ge­wekt. “De Go­den la­ten zich soms ver­bid­den”, zei hij tot zichzelf. Daar­uit ont­ston­den de Tristia4Ver­wor­pen vor­men:
De Vijf Boe­ken der Tri­s­tia.
Tri­stium li­bri quinque (V).
De Tri­s­ti­bus li­bri quinque (V).
en de Epis­tu­lae ex Ponto5Ver­wor­pen vor­men:
Brie­ven uit Pon­tus.
Ele­gieën ge­schre­ven in de pro­vin­cie Pon­tus.
De Vier Boe­ken brie­ven ge­schre­ven in de pro­vin­cie Pon­tus.
Pon­ti­cae episto­lae.
De Ponto li­bri qua­tuor (IV).
.

Kroniek van een eeuwige winter: Het drama van Tomis

De ele­gieën van Ovi­dius tij­dens zijn bal­ling­schap zijn het dag­boek van een man ver­lo­ren ver van de zij­nen, ver van een be­scha­ving waar­van hij eens de be­min­ne­lijk­ste ver­te­gen­woor­di­ger was; een lange klacht ge­richt aan zijn echt­ge­no­te, aan zijn in Rome ach­ter­ge­ble­ven vrien­den en aan een on­ver­bid­de­lijke macht waar­van hij te­ver­geefs de cle­men­tie ver­wacht. To­mis pre­sen­teert zich daar als een “land vol bit­ter­heid”, voort­du­rend ge­teis­terd door de win­den en door de ha­gel van een eeu­wige win­ter, en waar zelfs de wijn, “ver­steend door de kou”, tot ijs stolt dat men met de bijl moet hak­ken. De dich­ter voelt er zich een ab­so­lute vreem­de­ling; een ge­van­gene die het La­tijn ver­leert te­mid­den van bar­baarse woor­den en af­schu­we­lijke kre­ten der Ge­ten:

zij on­der­hou­den zich met el­kaar in een taal die hun ge­meen­schap­pe­lijk is; maar ik kan mij slechts ver­staan­baar ma­ken door ge­ba­ren en te­kens; ik word hier voor bar­baar ge­hou­den, en [de­ze] on­be­schofte Ge­ten la­chen om de La­tijnse woor­den.

Ovi­di­us. Les Élé­gies d’O­vide pen­dant son exil [t. I, Élé­gies des Tristes] (De ele­gieën van Ovi­dius tij­dens zijn bal­ling­schap [deel I, Ele­gieën der Tri­s­ti­a]), vert. uit het La­tijn door Jean Ma­rin de Ker­vil­lars. Pa­rijs: d’Houry fils, 1723.

Tegenover de tegenspoed

Waar putte Ovi­dius de moed van­daan die no­dig was om zo’n wrede te­gen­spoed te ver­dra­gen? In het schrij­ven:

[Als u mij] vraagt wat ik hier doe, zal ik u zeg­gen dat ik mij be­zig­houd met ogen­schijn­lijk wei­nig nut­tige stu­dies, die niet­te­min hun nut voor mij heb­ben; en al zou­den ze al­leen maar die­nen om mij mijn on­ge­luk­ken te doen ver­ge­ten, zou dat geen ge­ring voor­deel zijn: al te ge­luk­kig als ik, door het be­wer­ken van zo’n on­vrucht­baar veld, er ten­min­ste enige vrucht van pluk.

Ovi­di­us. Les Élé­gies d’O­vide pen­dant son exil, t. II, Élé­gies pon­tiques (De ele­gieën van Ovi­dius tij­dens zijn bal­ling­schap, deel II, Pon­ti­sche ele­gie­ën), vert. uit het La­tijn door Jean Ma­rin de Ker­vil­lars. Pa­rijs: d’Hou­ry, 1726.

Ove­ri­gens is de voor­ma­lige Ro­meinse dandy niet ge­heel ver­dwe­nen: ele­gan­tie, ge­zochte trek­ken, meer ver­nuf­tige dan so­lide ver­ge­lij­kin­gen blij­ven be­staan, soms tot in het over­dre­ve­ne. Quin­ti­lia­nus al oor­deelde hem min­der be­zig met zijn ei­gen on­ge­luk­ken, dan ama­tor in­ge­nii sui (ver­liefd op zijn ei­gen ge­nie). Vol­gens Sen­eca de Ou­dere kende Ovi­dius “wat er over­da­dig was in zijn ver­zen”, maar schikte hij zich daar­in: “Hij zei dat een ge­laat soms veel mooier werd door een schoon­heids­vlekje”. Deze stand­vas­tig­heid om zijn ge­dach­ten enige wen­ding te ge­ven, enig “schoonheidsvlekje”, op Franse wijze — “men zou bijna zeg­gen dat hij on­der ons ge­bo­ren is”, merkt de ver­ta­ler Jean Ma­rin de Ker­vil­lars op — is het ul­tieme ken­merk van zijn per­soon­lijk­heid, de open­lijke wei­ge­ring om de af­stand tot de hoofd­stad de kun­ste­naar te la­ten ver­nie­ti­gen. En na zo vaak deze af­stand als een soort dood te heb­ben be­schre­ven, vindt hij uit­ein­de­lijk Rome aan de oe­vers van de Zwarte Zee, con­clu­de­rend: “het land waar het lot mij ge­plaatst heeft moet mij als Rome gel­den. Mijn on­ge­luk­kige muze stelt zich te­vre­den met dit the­a­ter […]: zo­da­nig is het wel­be­ha­gen van een mach­tige God.6Meer be­rus­tend dan vast­be­ra­den, ging hij niet zo­ver om op de bo­ven­dor­pel van zijn deur te schrij­ven, zo­als Hugo zou doen, EXI­LIUM VITA EST (DE BAL­LING­SCHAP IS HET LE­VEN of HET LE­VEN IS EEN BAL­LING­SCHAP).


Om verder te gaan

Rond de Pontische brieven

Citaten

« Cer­nis ut in du­ris – et quid bove fir­mi­us? – ar­vis
For­tia tau­rorum cor­pora fran­gat opus.
Quæ numquam va­cuo so­lita est ces­sare no­vali
Fruc­ti­bus ads­iduis lassa se­nes­cit hu­mus.
Oc­ci­det, ad circi si quis cer­t­a­mina sem­per
Non in­ter­mis­sis cur­si­bus ibit equus.
Firma sit illa li­cet, sol­ve­tur in æquore na­vis
Quæ numquam liqui­dis sicca ca­re­bit aquis.
Me quoque de­bi­li­tat se­ries in­mensa malo­rum
Ante meum tem­pus co­git et esse se­nem. »

Epis­tulæ ex Ponto op Wikisource la­ti­na, [on­li­ne], ge­raad­pleegd op 2 no­vem­ber 2025.

« Zie hoe de os­sen die lange tijd zware gron­den heb­ben be­ploegd ein­de­lijk be­zwij­ken on­der zulk ruw werk: noch­tans, wat is er ster­ker dan een os? Een aarde die zich nooit heeft kun­nen rus­ten wordt ein­de­lijk uit­ge­put door jaar na jaar te dra­gen. Een paard dat men voort­du­rend en zon­der op­hou­den in de ge­vech­ten van het cir­cus laat die­nen, zal ein­de­lijk be­zwij­ken mid­den in zijn loop. Een schip, hoe goed het ook zij, in­dien het al­tijd in het wa­ter is, zal zich ein­de­lijk ope­nen en uit zichzelf ver­gaan. Zo put een lange reeks van kwa­den mij uit, ver­zwakt mij en doet mij voor mijn tijd oud wor­den. »

Ovi­di­us. Les Élé­gies d’O­vide pen­dant son exil, t. II, Élé­gies pon­tiques (De Ele­gieën van Ovi­dius tij­dens zijn bal­ling­schap, deel II, Pon­ti­sche ele­gie­ën), vert. uit het La­tijn door Jean Ma­rin de Ker­vil­lars. Pa­rijs: d’Hou­ry, 1726.

« Zie hoe de zware ar­beid der vel­den het ro­buuste li­chaam der os­sen breekt; en noch­tans, wat is ster­ker dan de os? De aar­de, waar­van de schoot al­tijd vrucht­baar is, raakt uit­ge­put, ver­moeid van on­op­hou­de­lijk voort te bren­gen; hij zal ver­gaan, de ren­ner die men zon­der rust laat strij­den in de ge­vech­ten van het cir­cus; en het schip waar­van de flan­ken al­tijd voch­tig nooit op het strand zul­len zijn ge­droogd, hoe ste­vig het ove­ri­gens ook zij, zal open­bar­sten mid­den in de gol­ven. Zo ver­zwakt ook ik­zelf door een reeks van on­ein­dige kwa­den, voel ik mij voor mijn tijd ver­ou­derd. »

Ovi­di­us. Œu­vres com­plè­tes. […] Les Tristes; Les Pon­tiques […] (Com­plete wer­ken. […] De Tristes; De Pon­ti­sche brie­ven […]), vert. uit het La­tijn door Char­les Ni­s­ard. Pa­rijs: J.-J. Du­bo­chet et Cie, coll. « Col­lec­tion des au­teurs latins », 1838.

« Zie je niet hoe de harde ar­beid der vel­den het mach­tige li­chaam der stie­ren af­slijt? Wat is er ech­ter weer­baar­der dan een os? Bij ge­brek aan pe­ri­o­diek de rust van de braak te sma­ken, kent de door voort­du­rende oog­sten ver­moeide aarde zelf de ver­ou­de­ring. Evenzo zal het paard ster­ven dat aan alle wed­strij­den van het cir­cus zal deel­ne­men zon­der ooit een wed­loop over te slaan, en hoe ste­vig het ook zij, het schip zal op zee open­bre­ken, als het nooit aan het vloei­bare ele­ment wordt ont­trok­ken en op het droge wordt ge­plaatst. En ik, even­zeer, deze on­ein­dige op­een­vol­ging van kwa­den slijt mij en maakt van mij een grijs­aard voor mijn tijd. »

Ovi­di­us. Les Tristes; Les Pon­tiques; Ibis; Le Noy­er; Ha­li­eu­tiques (De Tristes; De Pon­ti­sche brie­ven; Ibis; De No­ten­boom; Ha­li­eu­ti­ca), vert. uit het La­tijn door Émile Ri­pert. Pa­rijs: Gar­nier frères, coll. « Clas­siques Gar­nier », 1937.

« Je ziet hoe, in de moei­lijke lan­den, de ar­beid de ro­buuste li­cha­men der stie­ren neer­slaat – en wat is er weer­baar­der dan een os? De aarde die nooit de rust van de braak heeft ge­kend ver­ou­dert, uit­ge­put door een on­op­hou­de­lijke pro­duc­tie. Hij zal ster­ven, het paard dat aan alle wed­strij­den van het cir­cus zal deel­ne­men zon­der een wed­loop over te slaan. Hoe ste­vig het ook zij, het zal uit el­kaar val­len op zee, het schip dat nooit uit het vloei­bare ele­ment zal zijn ge­haald en droog ge­la­ten. Mij ook put een on­ein­dige reeks van on­ge­luk­ken uit en maakt van mij een grijs­aard voor mijn tijd. »

Ovi­di­us. Pontiques (Pon­ti­sche brie­ven), vert. uit het La­tijn door Jacques An­dré. Pa­rijs: Les Bel­les Let­tres, coll. « Col­lec­tion des Uni­ver­si­tés de France », 1977.

« Je ziet hoe, in de moei­lijke lan­den, de ver­moeid­heid het ro­buuste li­chaam der os­sen breekt; en noch­tans, wat is ster­ker dan de os? De aarde die men nooit le­dig laat, nooit braak slijt zich af, ver­moeid van on­op­hou­de­lijk voort te bren­gen. Hij zal ver­gaan de ren­ner die, zon­der rust, zon­der tus­sen­po­zen, al­tijd deel zal ne­men aan de ge­vech­ten van het cir­cus. Hoe ste­vig een schip ook zij, het zal ver­gaan, als het nooit droog is, als het al­tijd door de gol­ven wordt be­voch­tigd. En mij ook ver­zwakt een on­ein­dige reeks van kwa­len en doet mij voor mijn tijd ver­ou­de­ren. »

Ovi­di­us. Œu­vres com­plè­tes d’O­vi­de, t. X, [Pon­tiques] (Com­plete wer­ken van Ovi­di­us, deel X, [Pon­ti­sche brie­ven]), vert. uit het La­tijn door Ma­rie Ni­co­las Jo­seph Ca­res­me. Pa­rijs: C.-L.-F. Pan­ck­ou­c­ke, coll. « Bi­bli­o­thèque la­ti­ne-française », 1836.

« U ziet hoe de os­sen die de sterk­ste die­ren zijn zich ver­moeien bij het ploe­gen, en hoe de vel­den die men niet laat rus­ten, maar die al­tijd be­zaaid zijn, zich ein­de­lijk ver­moeien graan te dra­gen. Men doodt uit­ein­de­lijk een paard, als men het laat lo­pen bij de spe­len van het cir­cus, zon­der het rust te ge­ven. Hoe goed een schip ook zij, het zal niet na­la­ten wa­ter te ma­ken, als het nooit op het droge wordt ge­zet. Ik ben evenzo ver­zwakt door de on­ein­dige kwa­len die ik lijd, en ik ben er voor mijn tijd door ver­ou­derd. »

Ovi­di­us. Les Œu­vres (De Wer­ken), vert. uit het La­tijn door Éti­enne Al­gay de Mar­tig­nac. Ly­on, 1697.

« Je weet dat, wan­neer de lan­den hard zijn, de os­sen met krach­tig li­chaam
(En wat is krach­ti­ger dan een os?) zich af­beu­len bij de taak;
Een bo­dem die nooit braak is ge­legd ver­ou­dert,
Uit­ge­put door voort­du­rende oog­sten;
Als een paard vaak deel­neemt aan de wed­strij­den van het cir­cus
Zon­der dat men de wed­lo­pen spreidt, zal het ster­ven;
Een schip mag dan ste­vig zijn, het zal schip­breuk lij­den als het nooit
Op het droge is ge­zet, weg van de voch­tig­heid.
Mij ook ver­lamt een lange aan­een­scha­ke­ling van on­ge­luk­ken
Die mij voor mijn tijd se­niel ma­ken. »

Ovi­di­us. Les Tristes; Les Pon­tiques (De Tristes; De Pon­ti­sche brie­ven), vert. uit het La­tijn door Da­ni­èle Ro­bert. Ar­les: Ac­tes Sud, coll. « Ba­bel », 2020.

« Je weet hoe­zeer zich in de vel­den uit­put­ten de die­ren
(En de last­die­ren zijn noch­tans hard te­gen het kwaad)
De door fre­quente oog­sten uit­ge­putte aarde
Zon­der braak ver­ou­dert
En het paard zal ster­ven
Als het aan alle wed­lo­pen van het cir­cus deel­neemt
Zo­zeer gaat de riem te wa­ter, dat hij ein­de­lijk breekt

Voor mijn part is het het­zelfde
Het on­ge­luk zon­der rust
Deze reeks van kwa­len
Heb­ben van jouw man een oude man voor zijn tijd ge­maakt »

Ovi­di­us. Tristes; Pon­tiques (Tris­tes; Pon­ti­sche brie­ven), vert. uit het La­tijn door Ma­rie Dar­ri­eus­secq. Pa­rijs: P.O.L, 2008.

« Ziet u niet hoe de ar­beid van het ploe­gen de os­sen ver­moeit, hoe ro­buust zij ook zijn? Een aarde die nooit weer braak ligt, om­dat zij nooit rust, ver­moeit zich ein­de­lijk van het dra­gen. Een paard zal be­zwij­ken in het cir­cus, als men het geen rust geeft voor de wed­loop en voor de ge­vech­ten. Al is een schip zo ge­bouwd dat het zijn ste­vig­heid be­houdt, des­al­niet­te­min zal het open­bar­sten in het wa­ter, als men het nooit op het droge zet. Ook kan ik zeg­gen dat de lengte van mijn smar­ten mij bui­ten­ge­woon heeft ver­zwakt; en ik vind mij­zelf ge­dwon­gen voor mijn tijd oud te wor­den. »

Ovi­di­us. De Ponto li­bri IV, cum in­ter­pre­ta­ti­one gal­lica – Les Qua­tre Li­vres des épîtres d’O­vi­de, écri­tes à plu­si­eurs de ses amis, du lieu de son exil dans la pro­vince de Pont (De Ponto li­bri IV, met Franse in­ter­pre­ta­tie – De Vier Boe­ken der epis­tels van Ovi­di­us, ge­schre­ven aan ver­schei­dene van zijn vrien­den, van­uit de plaats van zijn bal­ling­schap in de pro­vin­cie Pon­tus), vert. uit het La­tijn door Mi­chel de Ma­rol­les. Pa­rijs: L. Bil­lai­ne, 1661.

Downloads

Geluidsopnamen
Gedrukte werken

Rondom Tristes

Citaten

«Parve – nec in­vi­deo – sine me, li­ber, ibis in Ur­bem:
Ei mi­hi, quod do­mino non li­cet ire tuo!
Va­de, sed in­cul­tus, qua­lem de­cet exu­lis es­se;
In­f­elix ha­bi­tum tem­po­ris hu­jus ha­be.
Nec te pur­pu­reo ve­lent vac­ci­nia fuco –
Non est con­ve­niens luc­ti­bus ille co­lor»

Tristia op Wikisource la­ti­na, [on­li­ne], ge­raad­pleegd op 1 no­vem­ber 2025.

«Mijn boek, u zult naar Rome gaan, en u zult naar Rome gaan zon­der mij: ik ben er niet ja­loers op; maar he­laas! dat het uw mees­ter niet is toe­ge­staan er zelf heen te gaan. Ver­trek, maar zon­der op­smuk, zo­als het past bij het boek van een ver­ban­nen au­teur. On­ge­luk­kig werk! laat uw ver­sie­ring in over­een­stem­ming zijn met de tijd waarin wij le­ven. Wees niet be­dekt met ma­ro­kijn­leer van pur­pe­ren kleur; al die schit­te­ring past niet goed in een tijd van rouw en tra­nen.»

Ovi­di­us. Les Élé­gies d’O­vide pen­dant son exil [t. I, Élé­gies des Tristes] (De Ele­gieën van Ovi­dius tij­dens zijn bal­ling­schap [deel I, Ele­gieën van de Tristes]), vert. uit het La­tijn door Jean Ma­rin de Ker­vil­lars. Pa­rijs: d’Houry fils, 1723.

«Voor­uit, ik stem erin toe, klein boek­je: zon­der mij zult gij naar de Stad gaan,
Daar waar uw mees­ter, he­laas! niet het recht heeft te gaan.
Ga dus, maar ver­waar­loosd, zo­als het past bij mijn bal­ling­schap;
Be­kleed, on­ge­luk­ki­ge, de li­vrei van mijn lot.
Geen bos­bes om u te schmin­ken met pur­per –
Dat is niet de kleur die past bij mijn smart»

Ovi­di­us. Les Tristes: poè­mes choi­sis (De Tristes: ge­ko­zen ge­dich­ten), vert. uit het La­tijn door Do­mi­nique Poi­rel. Pa­rijs: La Dif­fé­ren­ce, coll. «Orp­hée», 1989.

«Ga, klein boek, ik stem erin toe, ga zon­der mij naar die stad waar, he­laas! het mij niet is toe­ge­staan te gaan, mij die uw va­der ben; ga, maar zon­der ver­sie­rin­gen, zo­als het past bij de zoon van de ban­ne­ling; en on­ge­luk­kig, neem de ken­te­ke­nen van het on­ge­luk aan. Laat de bos­bes u niet schmin­ken met zijn pur­pe­ren kleur­stof; die kleur is niet de kleur van de rouw»

Ovi­di­us. Œu­vres com­plè­tes. […] Les Tristes; Les Pon­tiques […] (Vol­le­dige wer­ken. […] De Tristes; De Pon­ti­sche brie­ven […]), vert. uit het La­tijn door Char­les Ni­s­ard. Pa­rijs: J.-J. Du­bo­chet et Cie, coll. «Col­lec­tion des au­teurs lat­ins», 1838.

«Klein boek, ik wil het wel, zon­der mij zult gij u naar de stad be­ge­ven waar ik, uw mees­ter, he­laas! niet heen kan gaan. Ga, maar zon­der ver­sie­ring, zo­als het een zoon van een ban­ne­ling past. On­ge­luk­ki­ge, neem het kleed van de da­gen waarin gij leeft. Geen bos­bes om u te schmin­ken met pur­per: die kleur past niet bij de rouw.»

Ovi­di­us. Les Tristes; Les Pon­tiques; Ibis; Le Noy­er; Ha­li­eu­tiques (De Tristes; De Pon­ti­sche brie­ven; Ibis; De No­ten­boom; Ha­li­eu­ti­sche ge­dich­ten), vert. uit het La­tijn door Émile Ri­pert. Pa­rijs: Gar­nier frères, coll. «Clas­siques Gar­nier», 1937.

«Klein boek – ik ben er niet ja­loers op – gij zult zon­der mij naar Rome gaan. He­laas! het is uw mees­ter ver­bo­den er­heen te gaan. Ga, maar zon­der ver­sie­ring, zo­als het het boek van een ban­ne­ling past. On­ge­luk­ki­ge, neem het kleed van de om­stan­dig­he­den! Geen bos­bes­sen om u te schmin­ken met hun pur­pe­ren kleur­stof – die kleur past slecht bij droef­heid»

Ovi­di­us. Tristes, vert. uit het La­tijn door Jacques An­dré. Pa­rijs: Les Bel­les Let­tres, coll. «Col­lec­tion des Uni­ver­si­tés de Fran­ce», 1968.

«Klein boek, ik ver­zet mij niet te­gen uw ge­luk: gij zult naar Rome gaan zon­der mij, naar Ro­me, he­laas! waar uw va­der niet heen kan gaan. Ver­trek, maar zon­der ver­sie­ring, zo­als het de zoon van een ban­ne­ling past; on­ge­luk­ki­ge, neem de li­vrei van het on­ge­luk: geen bos­bes om u te be­kle­den met zijn pur­pe­ren kleur­stof; die kleur past slecht bij droef­heid»

Ovi­di­us. Œu­vres choi­sies, t. II. […] Les Tristes (Ge­ko­zen wer­ken, deel II. […] De Tristes), vert. uit het La­tijn door Ar­mand-Bal­t­ha­zard Ver­nadé, her­zien door Émile Pes­son­neaux. Pa­rijs: Gar­nier frères, 1861.

«Klein vo­lu­me, ik ver­zet mij niet te­gen uw ge­luk: gij zult naar Rome gaan zon­der mij, naar Ro­me, he­laas! waar uw va­der niet heen kan gaan. Ver­trek, maar zon­der ver­sie­ring, zo­als het het werk van een ban­ne­ling past; on­ge­luk­ki­ge, be­houd de li­vrei van het on­ge­luk: geen bos­bes om u te be­kle­den met zijn pur­pe­ren kleur­stof; die rijke nu­ance past slecht bij droef­heid»

Ovi­di­us. Œu­vres com­plè­tes d’O­vi­de, t. IX, [Tris­tes] (Vol­le­dige wer­ken van Ovi­di­us, deel IX, [Tris­tes]), vert. uit het La­tijn door Ar­mand-Bal­t­ha­zard Ver­nadé. Pa­rijs: C.-L.-F. Pan­ck­ou­c­ke, coll. «Bi­bli­o­thèque la­ti­ne-françai­se», 1834.

«Gij wilt dus zon­der mij naar Rome gaan, mijn boek? Ik be­nijd uw ge­luk niet. He­laas! dat het uw mees­ter niet is toe­ge­staan u te ver­ge­zel­len. Ga er­heen, maar zon­der ver­sie­ring zo­als een ban­ne­ling moet zijn. Be­dek u vol­gens de staat waar­toe uw on­ge­luk u heeft ge­bracht, niet met een om­slag ge­verfd in pur­per en vi­o­let, want die kleur past slecht bij de rouw.»

Ovi­di­us. Les Œu­vres (De Wer­ken), vert. uit het La­tijn door Éti­enne Al­gay de Mar­tig­nac. Ly­on, 1697.

«Het is zon­der mij, klein boek (en ik neem het u niet kwa­lijk), dat gij naar Rome zult gaan;
He­laas! mij, uw mees­ter, is het niet toe­ge­staan er­heen te gaan!
Ga er­heen, maar zon­der op­smuk, zo­als het ban­ne­lin­gen past;
Be­kleed het ui­ter­lijk, on­ge­luk­ki­ge, van mijn si­tu­a­tie.
Geen bos­bes­sen om u te be­dek­ken met een pur­pe­ren kleur­stof:
Die kleur past niet bij droe­fe­nis»

Ovi­di­us. Les Tristes; Les Pon­tiques (De Tristes; De Pon­ti­sche brie­ven), vert. uit het La­tijn door Da­ni­èle Ro­bert. Ar­les: Ac­tes Sud, coll. «Ba­bel», 2020.

«Klein boek
Helaas
Ga zon­der mij naar de stad waar ik ben uit­ge­slo­ten

Ga heel een­vou­dig
Zon­der ge­leerde ver­sie­rin­gen
Zo­als het ban­ne­lin­gen past

Een al­le­daags kleed
De ont­erf­den dra­gen geen pur­per
De rouw doet zich niet in rood»

Ovi­di­us. Tristes; Pon­tiques (Tris­tes; Pon­ti­sche brie­ven), vert. uit het La­tijn door Ma­rie Dar­ri­eus­secq. Pa­rijs: P.O.L, 2008.

«Klein boek, ik zeg geen neen: gij zult naar Rome gaan zon­der mij – naar Ro­me, he­laas, waar uw mees­ter niet meer het recht heeft te gaan! Ga er­heen, maar slecht ge­kleed, zo­als het het boek van een ban­ne­ling past. Neem, on­ge­luk­ki­ge, de kle­ding van dit droe­vige sei­zoen van mijn le­ven. Ik wil u niet ge­schminkt met de pur­pe­ren kleur­stof van de bos­bes­sen: zo’n glans past niet bij de rouw.»

Ovi­di­us. L’Exil et le Sa­lut: Tristes et Pon­tiques (De Bal­ling­schap en het Heil: Tristes en Pon­ti­sche brie­ven), vert. uit het La­tijn door Chan­tal La­b­re. Pa­rijs: Ar­léa, coll. «Re­tour aux grands tex­tes», 1991.

«Mijn kleine boek, het zal dus zon­der mij zijn dat gij de reis naar Rome zult ma­ken (ik draag er u geen af­gunst om), maar ik heb veel spijt dat het uw mees­ter niet is toe­ge­staan het even goed als u te doen. Wel­nu! ik geef u ver­lof; maar naar Rome gaan­de, laat het zon­der ge­volg zijn. Draag geen ver­sie­ring, en wees zo­als een arme ban­ne­ling moet zijn, met een kleed van het sei­zoen, dat even­re­dig is aan uw on­ge­luk. Laat een duis­ter vi­o­let ge­mengd met pur­per uw om­slag niet ver­rij­ken; die kleur is niet pas­send voor de rouw.»

Ovi­di­us. Tri­stium li­bri V, cum in­ter­pre­ta­ti­one gal­lica – Les Tristes d’O­vide (Vijf boe­ken van de Tristes, met Franse ver­ta­ling – De Tristes van Ovi­di­us), vert. uit het La­tijn door Mi­chel de Ma­rol­les. Pa­rijs: L. Bil­lai­ne, 1661.

Downloads

Geluidsopnamen

Gedrukte werken

Bibliografie

  • Carco­pi­no, Jé­rô­me. “L’exil d’O­vi­de” (De bal­ling­schap van Ovi­di­us) in Ren­con­tres de l’his­toire et de la lit­té­ra­ture ro­mai­nes (Ont­moe­tin­gen van de Ro­meinse ge­schie­de­nis en li­te­ra­tuur). Pa­rijs: Flam­ma­ri­on, 1963.
  • Cu­vil­lier-Fleu­ry, Al­fre­d-Au­gus­te. “O­vi­de” (O­vi­di­us). Re­vue de Pa­ris, deel XVI, 1830, p. 200-216. (Google Li­vres).
  • Goudot, Ma­rie. Tri­s­tia: fi­gu­res d’exil (Tris­tia: fi­gu­ren van bal­ling­schap). Ren­nes: La Part com­mu­ne, reeks “L’É­tran­ger fa­mi­lier”, 2006.
  • La Mo­the Le Vay­er, François de. De la pa­trie et des étran­gers: et au­tres pe­tits trai­tés scep­tiques (Over het va­der­land en de vreem­de­lin­gen: en an­dere kleine scep­ti­sche ver­han­de­lin­gen). Pa­rijs: Des­jonquè­res, reeks “Col­lec­tion 17e si­è­cle”, 2003.
  • Lau­rens, Pier­re. His­toire cri­tique de la lit­té­ra­ture la­ti­ne: de Vir­gile à Huys­mans (Kri­ti­sche ge­schie­de­nis van de La­tijnse li­te­ra­tuur: van Ver­gi­lius tot Huys­mans). Pa­rijs: Les Bel­les Let­tres, 2014.
  • Pf­af­f-Rey­del­let, Maud. “L’hi­ver éter­nel de Scy­thie: di­men­sion mé­tapoé­tique de l’évo­ca­tion des con­fins” (De eeu­wige win­ter van Scy­thië: me­ta­po­ë­ti­sche di­men­sie van de evo­ca­tie der grens­lan­den) in Se­ge­tis certa fi­des meae: hom­ma­ges of­ferts à Gé­rard Frey­bur­ger (Se­ge­tis certa fi­des meae: hul­de­blij­ken aan­ge­bo­den aan Gé­rard Frey­bur­ger). Turn­hout: Bre­pols, reeks “Re­cher­ches sur les rhé­to­riques re­li­gi­eu­ses”, 2021, p. 135-151.
  • Pog­a­ci­as, An­drei. “O­vi­de, un poète ro­main chez les Gè­tes” (O­vi­di­us, een Ro­meinse dich­ter bij de Ge­ten). Cour­rier in­ter­na­ti­o­nal, nr. 1633, van 17 tot 23 fe­bru­ari 2022, p. 54.
  • Vol­tai­re. Œu­vres com­plè­tes de Vol­tai­re, vol. 45B, […] D’O­vi­de, de So­crate […] (Vol­le­dige wer­ken van Vol­tai­re, deel 45B, […] Over Ovi­di­us, over So­cra­tes […]). Ox­ford: Vol­taire Foun­da­ti­on, 2010.
Avatar photo
Yoto Yotov

Depuis 2010, je consacre mes veilles à faire dialoguer les siècles et les nations, persuadé que l’esprit humain est partout chez lui. Si cette vision d’une culture universelle est la vôtre, et si mes Notes du mont Royal vous ont un jour éclairé ou touché, songez à faire un don sur Liberapay.

Articles : 162